Een aantal weken geleden was ik verdrietig. Een paar dagen zaten de tranen mij hoog. Door een confronterende ervaring was ik geraakt, al wist ik op dat moment niet eens precies waarom ik dan zó geraakt was. Ik voelde me niet fijn en heel kwetsbaar, want de tranen zaten zo dicht onder het oppervlak. Met een paar mensen heb ik erover gesproken. Dat kon ook, maar wat me opviel, was dat ik er toch vrij snel overheen gepraat werd. Goed bedoeld, maar eigenlijk maakte me dat nog verdrietiger en heel alleen ermee.
Verdriet is geen fijn gevoel, maar wel een gewoon gevoel. Het hoort bij het leven zoals ook heel veel leuke gevoelens. Verdriet is niet het einde van de wereld. Je kunt niet meer tranen huilen dan er in je ‘emmer’ kunnen, je kunt niet verdrinken in je eigen tranen. Je kunt er doorheen. Ik geloof heilig in het Licht aan het eind van iedere tunnel. Ik had ingeschat dat de mensen om mij heen mijn verdriet ook in die context zouden zien, als gewoon aanwezig onderdeel van het leven.
Wat ik geleerd heb op mijn pad tot nu, is om te delen in de ervaringen van het leven. De vreugde, maar ook het verdriet. Als je verdriet niet benoemt kun je er ook niets mee (als ik niet erken dat er een stoel staat om op te gaan zitten kan ik er ook niet op gaan zitten). Het delen van mijn verdriet heeft daarmee te maken. De erkenning zit hem in het delen, in het open-baren. Door te openen ontstaat er ruimte om iets nieuws te kunnen baren. Als we onze tranen niet huilen raakt de emmer vol en is er te weinig lucht voor de lach van het leven. Door de stroom van tranen heen zwemmen is nodig om de overkant van de oever te bereiken. Om een stroom heen lopen lukt niet; je kunt alleen stroomopwaarts of -afwaarts.
Na een paar dagen zwemmen trok mijn verdriet weg en stond ik weer op het droge, sterker en verlicht.